Voorbij het migratiebeleid

Lieke Wissink

De overheid moet in opvang van migranten voorzien[1], ook als ze uitgeprocedeerd of anderszins geïllegaliseerd zijn. Dat besloot de Nederlandse rechter eind 2014 in navolging van een uitspraak van het Europees Comité. De uitspraak werd voorafgegaan door het protest van geïlligaliseerde migranten in Amsterdam die zich sinds december 2013 organiseren als de Wij-Zijn-Hier-groep. Deze protesten waren aanleiding voor nationale- en internationale organisaties om het Nederlandse migratiebeleid te veroordelen[2]. Toch blijft wezenlijk verzet vanuit de samenleving tegen het gevoerde migratiebeleid beperkt. Het gekraakte pand waar Wij-Zijn-Hier leden momenteel verblijven werd door mensenrechtenorganisaties meermaals inhumaan bevonden. Maar in februari jl. besliste de rechter dat het verblijf in het pand beter is dan de nachtopvang die de gemeente na de uitspraak besloot te bieden. Ontruiming van het Wij-Zijn-Hier pand is daarom uitgesteld[3]. Waarom worden veranderingen al mokkend en schoorvoetend slechts mondjesmaat doorgevoerd? Kritische geluiden botsen op een hardnekkig onvermogen om alternatieven voor de dominante visies op migratie als realistisch te beschouwen.

 

Dominante visies op migratie

De selectie van wie er wel en wie er niet met legale toestemming in ons land mag zijn wordt georganiseerd via het migratiebeleid. De overtuiging heerst dat het migratiebeleid reageert op een werkelijkheid waarin migratie een bedreiging vormt, een bedreiging die ‘ons’ overkomt zonder dat we daar zelf een aandeel in hebben, een werkelijkheid waarin ‘echte’ vluchtelingen van de huichelaars onderscheiden dienen te worden. Dit laatste onderscheid is vooral van belang om te bepalen wie het verdient om een status te krijgen – en wie niet. Dergelijke aannames waarin migratie als een verdienste wordt gezien zijn breed geaccepteerde, zelfs hegemonische ideeën geworden. Het gevoerde beleid baseert zich op een specifieke visie op de werkelijkheid. Door deze visie als objectieve werkelijkheid te presenteren, wordt ons vermogen beïnvloed om ons een andere wereld voor te stellen, ons idee over hoe een andere inrichting van onze samenleving eruit zou kúnnen zien.

Kennis en macht zijn zogezegd met elkaar verbonden in het migratiebeleid. Een voorbeeld van deze verstrengeling is de vanzelfsprekendheid waarmee territoriale grenzen van de natiestaat voor lief worden genomen, en de ervaren noodzaak voor selectie van degenen die al dan niet binnen die grenzen horen. Ten behoeve van die selectie worden twee categorieën migranten van elkaar onderscheiden: enerzijds ‘legale’, anderzijds ‘illegale’ migranten. Voor de laatste categorie bestaan juridische procedures die mogelijk tot legalisering leiden. Lukt dit niet dan blijven zij ‘illegaal’, een term die inmiddels een veel grotere implicatie bevat dan enkel een juridische. Illegaliteit is een realistische identiteit geworden zonder dat in acht wordt genomen dat het gaat om een juridisch-politiek proces waarin migranten actief geïllegaliseerd worden.

 

Vermeende tegenstanders

Doordat het migratiebeleid claimt te anticiperen op een onbetwistbare werkelijkheid dwingt het legitimatie af. Hoewel het migratiebeleid aan een continu getouwtrek onderhevig is tussen partijen die het beleid trachten te bekrachtigen, zoals de staat, en partijen die trachten het te ontkrachten, zoals sommige Ngo’s, bestaat er een consensus over de noodzaak van dit beleid. De ruimte voor discussie aangaande het migratiebeleid is hierdoor zeer nauw. Ngo’s zijn actief betrokken binnen overheidsinstanties zelf, zoals asielzoekerscentra en vreemdelingendetentie. Verder zijn er de laatste jaren steeds meer Nederlandse instanties opgericht die zich Ngo noemen en zich primair richten op de terugkeer van migranten. Deze vorm van actieve participatie aan het Nederlandse terugkeerbeleid blijkt des te meer uit het feit dat deze ngo’s worden gefinancierd door het Europees Terugkeer Fonds. Zoals een medewerker van de Vlaamse tak van Vluchtelingenwerk na een bezoek aan Nederland reflecteerde; ‘Hoe kun je je verzetten tegen een systeem waar je zelf middenin zit?’

Hoewel het vaak een pragmatische overweging is vanuit Ngo’s om van ‘binnenuit’ tot verbeteringen proberen te komen, wringt er iets aan hun intieme verhouding met het veld waarin de uitvoer plaats vindt. Partijen die erkend worden als kritische stemmen die het overheidsbeleid aanvechten, zoals Ngo’s, hebben de terminologie en het wereldbeeld van het beleid veelal geïnternaliseerd. ‘Vreemdeling’ en ‘illegaal’ zijn termen die binnen het hele spectrum in Nederland gehanteerd worden, zowel formeel als op de werkvloer. Dit terwijl wezenlijk verzet juist een weerwoord vereist tegen het dominante vertoog van migratie. Doordat Ngo’s echter onderdeel zijn van het netwerk waarbinnen het beleid uitgevoerd wordt en hun invloed hopen te versterken door een coöperatieve houding, is verzet gelimiteerd.

 Wij-Zijn-Hier’ uitgesloten van politieke discussie

Behalve de Wij-Zijn-Hier actie vinden ook buiten Nederland zelf-georganiseerde migrantenprotesten plaats om voor om aandacht te vragen voor de impasse waarin geïlligaliseerde migranten verkeren als gevolg van de huidige beleidsvoering. Deze protesten zijn een tactiek om de eigen, fysieke aanwezigheid zichtbaar te maken. Hoewel de protesterende migranten zonder formele status uitgesloten worden van deelname aan het gelegitimeerde politieke veld, blijken ze wel in staat te zijn om een politieke daad, het protest, te verrichten. Met het protest tonen Wij-Zijn-Hier migranten aan hoe paradoxaal hun positie is: volgend uit de Nederlandse procedures zijn zij formeel afwezig maar met het protest claimen zij hun fysieke aanwezigheid. Hoewel dit het disfunctioneren van het beleid aantoont, blijft de discussie over een verbreding van de visie op migratie beperkt.

Verandering wordt bemoeilijkt doordat de huidige inrichting gebaseerd is op de illusie dat een sluitend migratiebeleid mogelijk is. De praktijk wijst echter uit dat zij zich niet laat vangen in de nauwkeurig geformuleerde, formele spelregels van het migratiebeleid en het onvermijdelijk is dat mensen buitenspel komen te staan. Vernieuwende visies op dominante denkbeelden over migratie, bijvoorbeeld een betwisting van het onderscheid tussen ‘echte vluchtelingen’ versus de ‘gelukszoekers’ of pleidooien voor open grenzen, worden echter weggezet als onrealistisch of radicaal. Migranten en activisten die dergelijke voorstellen doen worden niet serieus genomen als volwaardige deelnemers aan het politieke debat. Illustratief hierbij is een demonstratie in het voorjaar van 2014 waarbij Wij-Zijn-Hier en supporters kritiek uitten op de rol van de gemeente bij het werken aan de terugkeer van Wij-Zijn-Hier leden. Met een verwijtende vinger verwierp de burgemeester van Amsterdam deze kritiek door te stellen: ‘Maar dat is politiek wat je zegt!’, hiermee aangevend dat een politieke discussie in deze groepssamenstelling voor hem uitgesloten is.[4]

 

Het uitblijven van wezenlijke verandering

De spiegel die protesten van geïlligaliseerde migranten als de Wij-Zijn-Hier groep ons voorhoudt, laat een samenleving zien die homogeen dreigt te worden in haar opvattingen over grensbeleid ondanks de kennis die we hebben over haar gewelddadige praktijken ten opzichte van deze levens van migranten. Het geforceerd onderverdelen van migranten in gecreëerde categorieën is noodzakelijk om het beleid te laten functioneren. Deze verdeling claimt nauwsluitend te zijn maar in de praktijk resulteert het tot een groep ‘restafval’ in de vorm van mensen die niet (kunnen) voldoen aan een categorie en/of aan de acties die aan die categorie verbonden zijn, waaronder het verlaten van Nederland.

Het blijkt een enorme uitdaging om ons voor te stellen dat migranten zoals de Wij-Zijn-Hier groep een plaats zouden krijgen binnen de samenleving; zij die toch vooral bekend staan als ‘uitgeprocedeerde asielzoekers’, de vluchtelingen die geen ‘echte’ vluchtelingen zouden zijn. Het wereldbeeld en de terminologie die horen bij het huidige beleid zijn dusdanig dominant dat ze niet alleen omarmd worden door de staat maar ook door het maatschappelijk middenveld. Wat weerhoudt ons ervan de blik te verruimen ten aanzien van de mobiliteit van levende wezens en zo in te zien dat de categorieën die we nu hanteren voor migranten irreële fixaties zijn? Protesten dreigen te stuiten op een gebrek aan alternatieven; hoewel de situatie zichtbaar onhoudbaar is, legitimeert het beleid zichzelf doordat we in gebreke blijven bij het beantwoorden van de vraag hoe het anders kan. Ons een wereld verbeelden buiten de voorgestelde realiteit van migratie is daarmee de eerste stap naar wezenlijke verandering.

Deze tekst is een uitwerking van de lezing ‘Verbeelding als Voorwaarde voor Verzet’ tijdens de thema avond ‘Binnen|Buiten … over de grenzen van ons migratiebeleid’ in het Verzetsmuseum Amsterdam op 7 oktober 2014 georganiseerd door ASKV/Steunpunt Vluchtelingen.

 


[1] http://www.rechtspraak.nl/Organisatie/CRvB/Nieuws/Pages/Uitgeprocedeerde-asielzoekers-krijgen-komende-maanden-bed,-bad,-brood.aspx

[2] O.a. Protestantse Kerk Nederland (PKN), de organisatie die succesvol pleitte voor opvang bij het Europees Comité

[3] Volkskrant 20 februari 2015 ‘Rechter: sluiten Vluchtgarage in winter is inhumaan’

[4] http://www.at5.nl/artikelen/122692/vd-laan-1, 2 maart 2014