Volks
Sturm
Het Volksoperahuis bestaat 25 jaar. De naam zet je op het verkeerde been. Hun werk staat wel erg ver van Verdi af. En ze trekken geen volk, maar zijn populair bij kunstenaars en intellectuelen. Gelukkig heb je er daar tegenwoordig heel veel van.
Het jubileum vierden ze in een nieuw hoofdstedelijk theatertje. De eerste feestweek brachten ze een Top 30 met de allerbeste van de circa 300 liedjes die componist-librettist Jef Hofmeister in de loop der jaren voor hun voorstellingen schreef. De tweede week was er een reprise van hun eersteling: “De Dood en de Zee” over De Vliegende Hollander. Wat een spelplezier!
Het theatertje is de voormalige gymzaal van een scholencomplex in de Staatsliedenbuurt uit de tijd dat die nog door kinderen bevolkt werd. Toen ik er binnentrad, kreeg ik een déjà vu. Precies zo zag in de jaren zeventig het eerste Muiderpoorttheater eruit. Dat was de culturele mouw aan De Sterke Arm, een actiegroep tegen de toenmalige tekentafelstadsvernieuwing van de Dapperbuurt. Als kraakstudent liep ik innig gearmd met een ‘volksvrouw’ te demonstreren en we stonden samen smartlappen te zingen op het geïmproviseerde podium bij het Dapperplein. De zon was onze spot en er klonk een krakend luidsprekertje. Maar het was wel theater door, voor en over het volk.
Toen we een leegstaande school tussen Dappermarkt en Muiderpoortstation konden kraken, hadden we ineens onze eigen schouwburg. Iemand had schijnwerpers op de kop getikt en een ander een heuse geluidsinstallatie. De linkse cabaretier Freek de Jonge kwam onze culturele hotspot inwijden. Wie wilde komen kijken, moest wel zelf een stoel meenemen. De Dapperbuurters stroomden toe en sommigen lieten hun sjofele zetel achter als steunbetuiging. Zo kwamen we aan ons eerste meubilair.
Het Volksoperahuis, een halve eeuw later, is een stuk professioneler. Er staan leuke zitjes. Een ratjetoe, maar dat vindt het verhipte publiek juist wel lekker ongekunsteld. Licht en geluid zijn computergestuurd, energiezuinig en haperen niet. En er is catering en security.
Wat is het goed, dit gezelschap. Beter nog dan toen ik ze een kwarteeuw terug voor het eerst zag op Oerol. Maar het blijft voor hen sappelen. Het theater heeft nog geen drankvergunning, dus word je bij elk biertje vriendelijk verzocht een vrijwillige donatie in het jodenkoekenblik op de bar te deponeren. En ze bieden cd’s en affiches van lang vervlogen tijden te koop aan. Hoofdrolspeler-zanger Kees Scholten is een meester in het zichzelf in een mum van tijd en met een minimum aan attributen omtoveren in kapitein Van der Decken, zelfmoordterrorist Van Speijk, Hansje Brinker, Prins Bernard, Johnny Jordaan, een Vlaamse wielrenner, een Marokkaanse kickbokser of een mooi meisje. Zijn woning in een Amsterdamse volksbuurt zal na die vijf lustra vast een uitdragerij vol rekwisieten en decorstukken zijn. Hard werken en weinig verdienen. Inspiratie halen ze uit het volle leven en uit alle lagen van de bevolking. Opera over en door, maar niet voor het volk. Tenzij wij dat zijn.