De eigen aardigheden van jongens

– Diversiteit – Het debat rond de SIRE campagne Laat jij jouw jongen wel genoeg jongen zijn?

De SIRE campagne gaat over de ruimte die veel jongens nodig hebben om zich te ontwikkelen tot jonge waardevolle mannen en legt de link met wat er kan gebeuren als jongens daarin beknot worden. Daarbij blijken gevoelige snaren te zijn geraakt. In alle reuring over ‘sommige meisjes ook’ en ‘sommige jongens niet’ dreigt de kern – het achterblijven van veel jongens – aan het zicht te worden onttrokken. Maar er wordt over nagedacht en daarin is de campagne alvast geslaagd. Geen campagne in de geschiedenis van SIRE heeft zoveel stof doen opwaaien.

De initiatiefnemers bij SIRE maken zich zorgen over veel jongens en zij zijn niet de enigen. Natuurlijk gaat het met tal van jongens best goed en sommige vaders en moeders gaan speels en contactrijk met hen om. We moeten geen problemen maken waar ze niet zijn, maar dat veel jongens achterblijven in het onderwijs, niet uit de verf komen en problemen hebben en/of aanrichten, dat is iedereen duidelijk.

SIRE koos als primaire beeldvanger niet de opsomming van problemen – “Oh, wat erg” – maar voor het beeld van enthousiaste er op uit trekkende jongens, hun energie, hun levenslust. En volgend op die beelden komen op de website vijf deskundigen aan het woord met elk een andere kijk en is ten slotte met cijfers in beeld gebracht waar het mis gaat.

Achterblijven van jongens

In het verleden waren meisjes vaak onderwerp van campagnes om hen op te laten groeien tot zelfstandige vrouwen, seksueel geweld aan te kaarten, te gaan studeren en meer. Nu zijn jongens aan bod omdat het met veel jongens niet zo goed gaat als wij zouden willen.

Wat in het debat in de media opvalt is hoe beducht men is voor stereotypen en hoe vaak men spiegelbeeldig kijkt: “Dit gaat over jongens, maar hoe zit het dan met meisjes of met jongens die niet in dit beeld passen?” Mijn reactie is dan: “Als jouw zoon daar niet in past en jouw dochter wel? Oké, prima toch? Leve de diversiteit!” Jammer dat sommigen zich gekwetst voelen, maar deze campagne gaat niet over alles en iedereen en de nuances daartussen. Dan als een soort bijsluiter steeds maar spreken over ‘de meeste jongens’ en ‘de meeste meisjes’ of overal ‘gemiddeld’ bij zetten? Ik denk dat een vooral attenderende campagne zo niet werkt.

Zo bang voor stereotypen hoeven we trouwens niet te zijn. Er schuilt ook nog ergens een kern van waarheid in, zij het uitvergroot en gegeneraliseerd. Laten we daar nu eens gewoon naar kijken. Belangrijke (ja, ja, gemiddelde) verschillen mogen kennelijk niet worden benoemd. Dat was lange tijd anders: vanaf de feministische golf in de jaren 60/70 is het terecht veel over meisjes en vrouwen gegaan, hun ontwikkeling, hun behoeften, hun kwaliteiten, hun positie en later ook over allerlei specifieke gendergroepen. Prima, hun rechten moeten tot het uiterste worden verdedigd. Al vanaf de jaren 80 stonden en staan (ook in mijn werk) oog voor diversiteit, actieve bestrijding van seksueel geweld en oog voor herverdeling van taken centraal, maar dat hoeft de ogen niet te sluiten voor de achterstand van veel jongens.

In allerlei commentaren komt steeds de zin terug: ‘de verschillen tussen jongens onderling en meisjes onderling zijn groter dan het verschil tussen jongens en meisjes’. Dit begint het karakter te krijgen van een mantra om de discussie  te bezweren. Met jongens en meisjes in de uitersten van het spectrum klopt het wel, maar relevante verschillen in het opgroeien van jongens en meisjes verdwijnen zo uit het zicht. Vergelijk 100 jongens en 100 meisjes op beweeglijkheid, groeitempo, taal, fijne en grove motoriek, concentratievermogen, experimenteerdrang, impulsiviteit, ongelukken, zelfregulering en verbale of fysieke communicatie. Zonder overdrijving ontstaat een duidelijk en genuanceerd beeld van verschillen; goed onderzocht in bijvoorbeeld de neuro(ontwikkelings-)psychologie en gemeld door ouders, pedagogen, jeugdzorgers en leerkrachten. Op sommige terreinen lopen jongens voor, op andere achter, maar de integratie van deze gebieden en hun rijping verloopt zowel onregelmatiger als langzamer.

Oog voor jongens en meisjes

Door iets te doen, mee te maken, fouten te maken, maken jongens de nodige verbindingen (=leren), en daar hebben ze zowel fysieke als ‘mentale ruimte’ voor nodig en feedback. Meer dan de meeste meisjes waarbij de hersenfuncties van meet af aan meer zijn verbonden. Die kijken al eerder vooruit en schatten de gevolgen en gevaren van hun handelingen zelf in. Soms te sterk en dan hebben zij veilige stimulansen nodig. Die ruimte bieden ouders en de school niet altijd. De klaslokalen zijn vaak letterlijk te klein, de inrichting thuis te kwetsbaar.

In de woorden van een jeugdverpleegkundige in reactie op het Tv-programma Nieuwsuur van 25 augustus: “Ik ben op dit moment een aantal kind-dossiers aan het bijwerken van voor de zomervakantie. Van de 19 kinderen waarover een zorgoverleg op school is geweest wegens ‘afwijkend’ gedrag betrof het 17 jongens. Het gaat dan om kinderen van de basisschool: grotendeels slechte concentratie, onrustig gedrag, opstandig, ‘toont niet gelukkig’, etc. Heel vaak noem ik het verschil van het benaderen van jongens en meisjes, heb daar oog voor! Want dat wordt nog lang niet voldoende gezien in het onderwijs, zo is mijn ervaring.”

Dit is geen uitzondering; de afgelopen jaren gaf ik vele lezingen en trainingen in jeugdzorg, onderwijs, kinderdagverblijven en aan beroepskrachten er om heen en dit komt steeds weer in andere woorden terug. Wie met jongens werkt, herkent het beeld en de cijfers. Veel ouders reageren opgelucht op de huidige aandacht. Echter, hoe hoger je in het gebouw komt (management, besturen, ambtenaren, genderwetenschappers, ‘standpuntologen’ in de media e.d.) hoe verder het onderwerp uit zicht raakt, hoe meer het wordt gerelativeerd. In reeksen nota’s over ‘het jongensprobleem’ staat steeds weer: het is niet zo, en als het wel zo is dan valt het wel mee, en anders moet je dat toch echt individueel benaderen. Samenhang, samenwerking en visieontwikkeling lijken te wijken voor ‘identitaire strijd’ rond  gendervraagstukken.

Terug naar de jongens: velen hebben meer moeite met het huidige onderwijs. De meesten komen er uiteindelijk wel, maar zij leren minder talig, meer fysiek, minder bang voor fouten, daar leren zij juist van, trial-and-error. Je kunt tegen een jongen met veel fouten in z’n werk zeggen: “als jij nu de boeiendste fout er uit haalt en mij kunt zeggen waarom juist die zo interessant is, dan krijg je er een punt bij o.i.d. …”. Dat werkt. Daag ze uit op hun maat, stel gerust hoge eisen, maar daar waar zij dan aan toe zijn. Zij moeten hun energie leren hanteren, tasten fysieke grenzen af, zien niet altijd de gevolgen van hun handelen, hebben dus wel toezicht en feedback nodig. En jongens concurreren onderling met andere middelen. (En natuurlijk geldt dit voor sommige jongens niet en voor sommige meisjes ook.)

Langs geheel andere kant kwamen die verschillen onlangs in beeld bij een Vlaams onderzoek (Corsuega 2016) naar gender op school. Jongens bleken voor hetzelfde ‘vergrijp’ (praten tijdens de les) zowel door mannelijke als vrouwelijke leerkrachten drie keer zo vaak te worden gecorrigeerd. De waardering voor hetzelfde gedrag verschilt dus ook; een duidelijk voorbeeld van beknotting. Dit beeld komt overeen met mijn lange ervaring bij trainingen: men grijpt vroeg in en hoopt mogelijke verdere verstoringen van de les daarmee voor te zijn.

Opvoeden is uitvinden

Problemen verdwijnen niet met ‘het zijn allemaal kinderen’ of ‘iedereen is anders’. Waarom verschillen wegdrukken? Welke oplossingen dragen critici dan aan? Bijvoorbeeld het leeftijdsjaarklassensysteem is niet berekend op de onregelmatige ontwikkeling van veel jongens. Dalton, Jenaplan, Montessori en Vrije School hebben vaak meer jaren bij elkaar wat voor jongens prima kan zijn, maar zijn ook vaak zeer ‘talig’ van karakter met veel samenwerken in groepjes, en dát pakken velen nu net weer niet.

De cognitief-emotionele ontwikkeling van jongens en de langzamer ontwikkelende zelfregulering van jongens maken dat eisen t.a.v. huiswerk, planning, vakken- en studiekeuze vaak te vroeg komen. Je kunt dat stimuleren, maar niet forceren. Door aan een plantje te trekken gaat het echt niet sneller groeien. Op het individuele niveau leerkracht-leerling kun je veel bereiken maar als de schoolcultuur, de overbelaste leerkrachten en de (fasering van de) inhoud jongens in een format ‘duwen’ dat hen niet past, dan red je het daar niet mee.

Opvoeden blijft natuurlijk uitvinden: wat heeft dít kind nu nodig? Kennis over ‘het eigene’ van (oké, veel) jongens kan daarbij helpen. De verantwoordelijkheid van ouders – moeders en vooral ook vaders – en leerkrachten is jongens én de ruimte geven én ‘er zijn’. Waar nodig zo begeleiden en begrenzen dat zij er van leren in plaats van zich geremd en beknot te voelen. Vaak even meegaan in de beweging en dan bijsturen, in de vechtkunst heet dat ‘Ju’ en ‘Do’ (en hij hoeft niet gelijk plat op de mat). En dat gaat vaak net even anders dan met meisjes.

Boze mannen

Opnieuw: vanwaar dan toch al die reuring? Waar blijft de liefde voor jongens die ook uit de campagne spreekt? Met de individualisering en afnemende samenhang en samenwerking wil iedereen voortdurend gehoord en bevestigd worden in zijn/haar/genderneutrale identiteit. Volgens mij verwijt men elkaar waar men bang voor is, dat de bereikte emancipatie van meisjes en diverse gendergroepen in het gedrang komt. Het lijkt wel of critici anderen standpunten toedichten om de eigen angst en het eigen morele gelijk te bevestigen. Laten we vooral wel idealen hebben, zeker in de opvoeding. Pas op voor mannen (of vrouwen) zonder idealen. Maar laat nieuwsgierigheid geen plaats maken voor slecht geïnformeerde agressieve standpunten en verdachtmakingen.

Is men beducht voor het regressieve beeld van mannelijkheid dat Trump, Poetin of Thierry Baudet en hun volgelingen etaleren en propageren? Ik deel die zorgen. Maar als wij we niet goed kijken naar jongens en wat zij nodig hebben, als wij hen geen mogelijkheden bieden om dingen uit te proberen en wij geen contact én grenzen bieden, juist dan kunnen zij opgroeien tot dat soort wrokkige, angstige, boze, agressieve en egoïstische mannen waar veel mensen zo’n afschuw van hebben, last van hebben en door worden aangetast. Moge de discussie ook dáár over gaan.

Lauk Woltring werkte mee aan de SIRE-campagne; zie zijn filmpje bij ‘experts aan het woord’ op de site van SIRE.  www.laukwoltring.nl
Begin september verschijnt de 6e herziene en aangevulde druk van zijn boek Dat maak ik zelf wel uit!? Werken met jongens: pedagogiek met gevoel voor sekse- en genderverschillen

Lauk Woltring