Waarom ecologie een verkiezingstaboe is

image_pdfimage_print

– Duurzaamheid – De Tweede Kamerverkiezingen 2017. Stiekem keek ik er wel naar uit. Na jaren van duurzame initiatieven, na de klimaatzaak van Urgenda en het internationale klimaatverdrag was het eindelijk zover. De politiek was nu echt aan zet. Nooit eerder was de politieke urgentie groter om de mythe van de homo economicus te ontzenuwen. Nooit eerder waren lekkende industrieën, rituele voedselverspilling en ongelijkheid zo zichtbaar. Nooit eerder was een nieuw politiek verhaal zo hard nodig. Een nieuw verhaal over ons, mensenkinderen. Over onze relatie met de planeet en elkaar.

Maar politiek in de polder blijkt (wederom) een wassenneus. De wil van de kiezer loopt via partijprogramma’s en de wil van de kijker via redacties. In beide gevallen krijgen we een weinig originele cocktail: neoliberalisme en nationalisme. Voor alle grote partijen zijn dit ‘inkoppertjes’, want wie wil werkgelegenheid en koopkracht niet verbeteren? Wie is tegen ‘gezonde overheidsfinanciën’? Wie wil nu niet leven in een ‘normaal’ land? En – zeg nou eerlijk – wie is niet er niet bang voor ‘die moslims’? Verkiezingstijd wordt gedomineerd door ‘B.V. Nederland’ en The Netherlands First. Van links tot rechts, iedereen heeft dezelfde aannames over de groei-economie en panisch cultuurbehoud. Deze platitudes creëren geen stip op de horizon, maar een inspiratieloze puntenwolk.

Waar is ‘het klimaat’ als heet hangijzer, anders dan het racistische klimaat? Waarom is ecologie de grote afwezige? Waarom zijn gevestigde partijen gefixeerd op ‘onze cultuur’ en ‘economisch herstel’, terwijl de smog aandikt en klimaatvluchtelingen rondwaren? Waarom is er rond het milieu nauwelijks politiek emotie? En, wellicht belangijker, hoe kan ecologie een écht politiek thema worden, vooral na de verkiezingen?

Depolitisering van ecologie

De belangrijkste reden voor de uitsluiting van ecologie als verkiezingsthema is haar depolitisering. Depolitisering wil zeggen, het strategisch reduceren van een maatschappelijke probleem tot een kwestie van ‘sturing’ of ‘management’. Politieke emotie wordt ermee getemperd. De verbeelding van alternatieve maatschappijtypen en vormen van samenleven wordt gedempt. De angel wordt eruit gehaald.

Planbureaus spelen een belangrijke rol in het depolitiseren van milieupolitiek. Ze proberen inzicht te bieden in ‘de effecten’ van verschillende partijprogramma’s. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft bijvoorbeeld de gevolgen van de meeste partijprogramma’s voor de leefomgeving berekend (voor milieu, mobiliteit, energie, etc.).

Dit is een technocratisering van milieupolitiek, nog voordat kiezers aan het woord zijn. Partijprogramma’s worden zo ‘plausibel’ en ‘haalbaar’. Hetzelfde geldt voor hoe het Centraal Planbureau (CPB) de gevolgen voor ‘economische groei’ en ‘koopkracht’ doorberekend. De aanname is telkens: hoe beter de cijfers, hoe beter het programma. Gevestigde partijen (lees: VVD, PvdA, SP, CDA, D66, CU, GL, SGP) denken in groei-economie en milieumaatregelen en kunnen zo goede sier maken. Nationale planbureaus zijn daarmee depolitiseringsinstrumenten die prima passen bij de gematigde milieupolitiek van de grootste partijen. Ecologische politiek wordt daarmee onschadelijk gemaakt, het wordt berekenbaar en onschuldig.

Managementkwesties

Zoals planbureaus partijpolitiek depolitiseren, zo is de ecologische verbeelding maatschappijbreed gedepolitiseerd. De kritische wetenschapper Erik Swyngedouw rapporteert al jaren over hoe milieukwesties worden gereduceerd tot managementkwesties vanaf de jaren 2000. Op basis van dergelijk onderzoek kunnen we stellen dat er grofweg drie verschillende depolitiseringsmallen zijn ontstaan die partijprogramma’s en publieke discussie domineren.

De eerste is een technocratie-mal die milieukwesties reduceert tot overheidsbeleid en technische interventies rond parkeerproblemen (hogere parkeertarieven), CO2-uitstoot (80-kilometerzones) en alternatieve energieproductie (zonnepaneelsubsidies).

Ten tweede zien we een neoliberalisme-mal in tijden van privatisering en de terugtredende staat. Deze mal reduceert ecologische kwesties tot marktontwikkelingen rond bijvoorbeeld elektrische auto’s (goedkopere modellen), duurzame voeding (slaafvrije chocolade) en windmodelparken (investeringsrisico’s).

De derde mal past ook goed bij kleine – of preciezer, een bezuinigende – overheid: een lokale gemeenschapszin-mal. Een mal gefixeerd op gemeenschapszin die milieu reduceert tot kleinschalige initiatieven rond eigen voedselproductie (gemeenschappelijke tuin), zelf publiek groen aanleggen (boomspiegels beplanten) en lokale energieproductie (buurtbatterij).

Zulke mallen zijn als ideologische magneten die problemen zoeken. Er is niks radicaals aan, het zijn sturingsmallen. Zoals Heidegger zou zeggen, met een hamer in de hand wordt de wereld behamerbaar. Natuurlijk zijn er partijpolitieke voorkeuren voor bepaalde mallen. Denk aan de natuurlijke vriendschap tussen de (nieuwe) VVD en het neoliberalisme, of de voorkeur van het CDA voor gemeenschapszin. Desondanks zijn alle mallen in meer of mindere mate terug te vinden in alle partijprogramma’s. Mallen zijn veilig en overzichtelijk. Er kan mee worden samengewerkt, ge-co-creëert en gepolderd. Nederland ten voeten uit.

Het mag duidelijk zijn, het probleem is dat mallen sterke milieupolitieke emotie en verbeeldingskracht uit de discussie slaan. Depolitisering is daarmee een democratisch probleem. Depolitiserende mallen maken publieke en ethische discussies onmogelijk over bijvoorbeeld sociale ongelijkheid, juist door de fixatie op praktische oplossingen. Ironisch genoeg wordt ‘onze nationale identiteit’ wél gepolitiseerd.

Zo kan het gebeuren dan tijdens campagnes verhitte debatten niet gaan over klimaatvluchtelingen, maar over de vluchtelingen en de islam (‘wij goed, hunnie slecht’). Maar, een serieuze ecologische verbeelding draagt een radicaal progressief potentieel. Zoals het begrip ‘ecologie’ al veronderstelt: omgevingsdenken en omgevingsvoelen. Echt engagement met milieupolitiek maakt de neoliberale droom (lees: economisch eigenbelang eerst) en de anti-islamfetisj (lees: eigen cultuur eerst) overbodig. Precies daarom is ecologie een verkiezingstaboe.

Nieuwe ecologische verbeelding

Hoe kunnen ecologische kwesties politieke twistpunten worden? Hoe kunnen politieke partijen milieupolitiek bedrijven buiten de lijntjes? Er is een inspirerende manier om ecologische verbeelding meer ruimte te geven zonder te vervallen in technocratische, neoliberale of lokale mallen. Het toverwoord is intersectionaliteit.

Intersectionaliteit is een mooi vechtwoord uit de feministische traditie dat gaat over het stapelen van strijd. Zo kan ‘het milieu’ een stuk minder onschuldig worden. Een intersectionele strijd voor het milieu zou ook een progressieve strijd moeten zijn voor de positie van de vrouw, LHBTQ+, goed onderwijs en dierenwelzijn. Het progressieve strijdtoneel wordt complexer.

Intersectionaliteit is knooppuntdenken en knooppuntvoelen. Kiezen voor één specifieke strijd (arbeiders, migranten, vrouwen, dieren, etc.) is pure armoe. Juist op de knooppunten vindt politieke verbeelding plaats. Juist op dwarsvlakken ontstaan nieuwe verbindingen en denksporen. Intersectionaliteit noopt dus tot groots denken en groots voelen. Het feit dat je antiracisme, anti-islamfobie, duurzaamheid, een basisinkomen en goed onderwijs nu nog vaak bij verschillende partijen moeten zoeken zegt genoeg. Er is niks conservatiever dan milieupolitiek bedrijven waarin alleen ‘de natuur’ moet worden beschermd. Ideologieën uit de 19e en 20e eeuw volstaan niet meer in de 21e eeuw.

Intersectionaliteit gaat bovendien hand in hand met internationalisme. Ecologische verbeelding staat daarom ook haaks op het nieuwe lokalisme (met ‘eigen’ streekproducten en een lokale economie) en de begrensde natiestaat (met ‘eigen’ economie, rechtsstelstel en cultuur). Schone lucht, gezonde voeding en een veilige leefomgeving houden zich niet aan dergelijke grenzen. Internationale solidariteit gaat gepaard met een meer radicaal ecologisch perspectief waarin het fenomeen klimaatvluchteling niet meer bestaat. Ons burgerschap zou niet moeten afhangen van administratieve grenzen, maar van onze relaties met elkaar via de planeet. Zo verliest ecologisch denken haar onschuld en wordt het (eindelijk) politiek. Er staat namelijk veel meer op het spel dan elektrische auto’s, duurzame bananen en stadstuintjes. Want laten we eerlijk zijn, daar is weinig verbeeldingskracht voor nodig. Duurzaamheid is momenteel vooral het plukken van laaghangend fruit.

Lastige boodschap

Dat is een lastige boodschap. Niet alleen voor kiezers, maar vooral voor politici. Want het kneden van nieuwe mallen is geen sinecure, vooral als je tevreden bent met de bestaande mallen. Gelukkig zijn er sociale initiatieven die intersectionele mallen verkennen (bijvoorbeeld Groene Moslims of Fawaka Nederland). Intersectionaliteit lijkt ook bij niet-gevestigde progressieve partijen ingang te vinden (onder andere bij DENK, Artikel 1 en de PvdD).

Progressieve partijen die erin slagen het intersectionele spel goed te spelen, zijn het waard te groeien. Werken aan intersectionele ecologische verhalen is urgent. Het zou geen luxe moeten zijn om tegen vervuilde lucht, olieafhankelijkheid, racisme én armoede te willen zijn. Het zou het nieuwe normaal kunnen worden. Maar dat vereist wel verbeelding, van onderop én van bovenaf. Ik kan niet wachten tot de volgende verkiezingen.

Shivant Jhagroe doet onderzoek naar duurzaamheid, technologie en politiek aan de Technische Universiteit Eindhoven.

Stemwijzers duurzaamheid en klimaat 2017: een overzicht