Universitaire cultuur onder vuur

Jaap van Kampen

Dat kwam recent aan de orde in een stuk over de ondernemende hoogleraar in De Groene Amsterdammer, diverse dagbladen berichtten over het spook van de ‘valorisatie’ en enkele leden (onder wie Spinozaprijs winnaars) van de Nederlandse Organisatie van Wetenschappelijk Onderwijs (NWO) betitelden in de NRC een onvoldoende (financieel) onderbouwde Wetenschapsvisie van het ministerstrio Bussemaker, Kamp en Dekker, als ‘heilloos’. Econoom Rick van der Ploeg brak, samen met twee vakgenoten, in de NRC een lans voor de studie filosofie, onmisbaar in een universitair studieprogramma.. Eerder verscheen een bundel artikelen over hetzelfde onderwerp: Waartoe is de universiteit op aarde? door de filosofen Jelle van Baarwijk en Ad Verbrugge (beiden docent aan de VU). Zij verzamelden bijdragen over het lief en leed van aan de universiteit verbonden wetenschappers. In vele tonen, met een wat somber stemmende melodielijn: het gaat niet goed met De Universiteit in Nederland. Auteurs beschrijven de achtergronden en oorzaken van de malaise, stellen zinnige vragen en dragen suggesties aan voor verbetering. Al ziet het er niet naar uit dat de politiek de overheid een rol (plus het budget) wil geven om van universiteiten weer intellectuele broed- dan wel vrijplaatsen te maken.

In de twintig artikelen komt alles wat er mis is, of dreigt te gaan, aan bod. Voor mij zijn de historische bijdragen het meest lezenswaard. Waar was ook al weer om begonnen?

Govert Buys legt uit hoe de universiteit een product is van de burgerlijke cultuur. Het begon rond 1150 in de Italiaanse steden: de feodale samenleving met haar complexe hiërarchie, gebaseerd op stam- en familiestructuren, maakt plaats voor een maatschappij bestaande uit in vrijheid aangegane, door wetten geregelde betrekkingen van vrije en gelijke burgers. Deze burgerlijke cultuur creëerde heel bewust een niet functionele vrije ruimte (artes liberales) waarin burgers die daartoe het talent bleken te hebben elkaar lieten trainen in scherp denken. Deze universiteiten hadden de vorm van een coöperatie of zoals Willem Halffman het omschrijft: een kennismeent waar drie soorten kennis werden geproduceerd: existentiële kennis, kennis met probleemoplossend vermogen en kennis die naderend onheil signaleert.

Specialiseren?

Ook Kees Schuyt frist ons geheugen op in zijn pleidooi voor een universiteit als verzamelplaats van ‘creatieve scepsis’. Hij citeert de socioloog R.K. Merton die dit begrip in 1949 muntte. Merton bedoelde: Oordeel niet te snel over iets, want we weten het nooit zeker.  Pas na grondig en afstandelijk onderzoek van de feiten aan de hand van logische en empirische criteria valt een (voorlopig) oordeel te vellen. Hecht vooral geen geloof aan heilige huisjes of dogma’s. Ik vermoed dat Marc Chavannes, die pleit voor een ‘langzame universiteit’ als ‘broedplaats van anders denken’, het daar volmondig mee eens is.

Geen sweeping statements van Schuyt in deze bundel. Hij legt de lezer vijf urgente vragen voor die in alle breedheid de inhoud van de bundel weerspiegelen. Moeten universiteiten zich meer specialiseren of streven naar een veelheid aan perspectieven of disciplines? Is de universiteit beter af met publieke of met private financiering? Verbetert het niveau door strengere selectie aan de poort of door veranderingen in de studiecultuur? Hoe wordt online onderwijs beoordeeld, of gaat de voorkeur uit naar persoonlijk (klassikaal) onderwijs? En als laatste: gaat de universiteit door met haar streven naar meer protocollen of werkt men aan hernieuwd vertrouwen in de professionele autonomie? Zijn antwoord is te verwachten: Schuyt kiest niet voor of/of, maar voor en/en.

In de meeste andere bijdragen beantwoorden auteurs bovenstaande vragen wel degelijk met een keuze. Zoals een pleidooi voor een veelheid aan perspectieven (vooral het overeind houden van de geesteswetenschappen), waarschuwende geluiden tegen de perverse prikkels van private financiering, die tot Big Business leidt en Bildung om zeep helpt.

Herkenbaar zijn ook de klachten over cijferfetisjisme, outputfinanciering, publicatiedwang en ranking. Het onderwijs wordt meer en meer een ondergeschoven kind. Hoe moeten toegankelijkheid, kwaliteit en studiesucces (Wim van de Donk) worden gewogen? Rein Nobel kiest vermoedelijk voor professionele autonomie, aangezien hij onderscheid maakt tussen drie soorten onderwijs: de school is er voor de algemene vorming (zoals taalvaardigheid), de academie biedt een beroepsopleiding (tegenwoordig meestal Hogescholen genoemd) en de universiteit is de plaats voor wetenschappelijk onderricht. Hij vindt dat de universiteit is verworden tot een beroepsopleiding terwijl de school en het (voorbereidend) beroepsonderwijs de opvoedende taak nog eens dunnetjes overdoen.

Leo Prick richt zich op een specifieke taak van de universiteit, n.l. de opleiding van de leraren aan het middelbaar en vwo-onderwijs. Een veelgehoorde klacht aan de universiteit is immers de belabberde staat van taalvaardigheid en andere basiskennis bij (aankomende) studenten, waardoor de universiteit zich bezig moet houden met taken die eigenlijk aan de school toebehoren. Daarmee onderstreept hij vanuit een andere invalshoek het grote belang van de universitaire onderwijstaak.

Al met al geeft de bundel een goed overzicht van de universitaire wereld. Er is aandacht voor de oorsprong – hoe het allemaal bedoeld was, zoals de titel aangeeft – en waar we nu staan. De vragen zijn relevant en urgent, de oplossingen plausibel.

Veel van de in de bundel opgenomen bijdragen zijn al in verschillende (dag-)bladen gepubliceerd en Ad Verbrugge was een regelmatige gast bij opiniërende tv-programma’s als het Filosofisch Kwintet. Voor mensen die het afgelopen jaar de media hebben gevolgd zullen de bijdragen niet bijzonder verrassend zijn, maar zij hebben nu wel een mooi overzicht in handen van de kwesties die spelen in de Nederlandse academische wereld. Voor anderen is de bundel een eyeopener.

Al lezend werd ik steeds nieuwsgieriger naar een actieplan. Maar daarmee zijn we beland bij de politiek en dringt de grote vraag zich op wanneer het trio Bussemaker, Kamp en Dekker zich bij het ontwikkelen van beleid eens laten leiden door hun academische (Bildungs?) achtergrond. Erg optimistisch ben ik niet: het komt mij voor dat de meeste politici zich beschouwen als managers van BV Nederland en lijden aan de zelfde bedrijfsblindheid die de schrijvers van Waartoe is de universiteit op aarde? bespeuren in de universitaire wereld.

Waartoe is de universiteit op aarde?

2014, Amsterdam, Uitgeverij Boom, ISBN 9789089534125

Prijs € 21,95