Hoe nationalistisch zijn de nieuwe politieke partijen?

image_pdfimage_print

– Democratie –

Nationalisme is het centrale thema van deze verkiezingen. In een van de belangrijkste tv-debatten van de afgelopen verkiezingscampagne op 5 maart in Carré luidde een van de vijf stellingen: ‘Nederland heeft zijn eigen cultuur onvoldoende beschermd’. Het onderwerp is zo alomtegenwoordig dat rechtse en linkse partijen nationalisme zelfs betrekken in hun vertogen over sociaal beleid: van Wilders gefoeter op moslims als uitkeringsparasieten tot Asschers oproep voor het behoud van de verzorgingsstaat als een vorm van ‘progressief patriotisme’.

Uit onvrede met de inhoud of toon van de identiteitsdebatten is het politieke landschap recentelijk aangevuld met een breed palet aan nieuwe partijen. Als deze nieuwe partijen zich afzetten tegen bestaande partijen, hoe verhouden deze nieuwe partijen zich in het bijzonder tot het centrale aspect van het hedendaagse politieke debat, het nationalisme? Welke vormen heeft hun denken over nationale identiteit en welke gevolgen heeft dat denken voor hun maatschappijopvatting? We bespreken de rol van het nationalisme in de partijprogramma’s van vier prominente nieuwe partijen: Forum voor Democratie, VoorNederland, DENK en Artikel 1.

 

Forum voor Democratie: ‘het vlaggenschip van de renaissancevloot’

De opkomst van nieuwe partijen past in een oudere trend. Sinds Paul Scheffers roemruchte essay ‘Het Multiculturele drama’ uit 2000 en de opkomst van Pim Fortuyn beheersen identiteitskwesties het publieke en politieke debat in Nederland. De discussies bewegen zich voortdurend op de as van optimistische pleidooien voor de heropleving van de nationale trots (bijvoorbeeld in de vorm van nationale musea en canons) en donkere beschouwingen over de gevaren van immigratie en de ‘mislukte’ integratie. Dit debat is de laatste jaren verrechtst en geradicaliseerd.

Tegen deze achtergrond moeten we Forum voor Democratie (FvD) zien, het geesteskind van publicist en – in zijn eigen woorden – de ‘belangrijkste intellectueel van Nederland’ Thierry Baudet. In een artikel in de Groene Amsterdammer uit 2016 merkte Thijs Kleinpaste op dat de nationalistische ideologie van FvD schippert tussen twee klassieke uitersten. Aan de ene kant legt de partij een sterke nadruk op burgerparticipatie en volkssoevereiniteit. Deze politieke vorm van nationalisme van Baudet c.s. is opmerkelijk radicaal. Zijn partij beschouwt de huidige politieke orde als een schijndemocratie die in stand wordt gehouden door een elitair ‘partijkartel’ van ongeveer 10.000 personen. Daarom beoogt FvD een – naar eigen zeggen – fundamentele herschepping van de democratie van binnenuit naar een direct ‘Zwitsers model’. Als inspiratiebron verwijst de partij naar de Italiaanse Driesterrenbeweging.

Omdat voor Baudet democratie enkel mogelijk is binnen de kaders van de natiestaat, is het democratisch tekort dat zijn partij constateert echter eerst en vooral een Europees probleem. De Europese Unie en internationale rechts- en handelsverdragen (zoals TTIP en CETA) vormen de grootste hinderpaal voor het bereiken van een werkelijk democratische staat.

Een andere kant van het gedachtegoed van FvD is niet zozeer politiek maar cultureel van aard. De nationale gemeenschap waarop zij haar democratische denkbeelden fundeert, definieert de partij voornamelijk in nauwe, etnische termen. Het Nederland van FvD bestaat uit een vastomlijnd geheel van ‘waarden’ en ‘tradities’ die behouden moeten blijven.[1] Om dit punt te kunnen maken winkelt de partij selectief in de geschiedenis: ‘Wij in Europa: we hebben de beste, meest interessante, meest diepzinnige en meest menselijke cultuur voortgebracht die er ooit geweest is.’ Deze borstklopperij moet blijkbaar eeuwen van uitbuiting, kolonialisme en oorlogsvoering (om maar iets te noemen) doen vergeten. De partij wil vijf Nederlandse kernwaarden vastleggen in een wet die alle publieke (lees: islamitische) instellingen moeten onderschrijven: de Nederlandse wet staat boven religieuze leefregels; ieder burger staat vrij om te geloven en uit een geloof te treden; een ieder mag godsdienst bekritiseren; iedere vorm van seksualiteit, ras of seksuele oriëntatie is gelijk aan een ander; uithuwelijking en kindhuwelijken zijn onaanvaardbaar.

Ondanks dat deze waarden een liberaal-seculier karakter hebben, werpt FvD zich juist op als de beschermer van ‘het Christendom’. Dit is een essentieel element van diens rechts-conservatieve ideologie. De partij situeert haar nationalistische discours namelijk in een breder wereldbeeld waarin Nederland onderdeel is van ‘de Europese beschaving’ en ‘het Westen’. Europa als politieke constructie wijst zij dus rigoureus af, maar Europa als culturele constructie ziet zij juist als een fundamentele voorwaarde voor het Nederlanderschap.

Deze cultuurhistorische eenheidsgedachte is gebaseerd op een ultraconservatieve fictie en een donker vijandbeeld. De ideologie van de partij is namelijk nauw verweven met de denkbeelden over de clash of civilizations die sinds de jaren negentig populair zijn geworden in nationalistische en conservatieve milieus. In een artikel van dezelfde naam uit 1993 beweerde de politiciloog Samuel Huntington dat de wereld na de val van het communisme in de greep zou raken van een interculturele strijd – niet in de laatste plaats tussen ‘de’ christelijke en islamitische beschaving.

FvD presenteert deze theorie in ronkende, apocalyptische retoriek over de nakende ondergang van de westerse cultuur. In een recente toespraak hamerde Baudet op dit gevaar: ‘Onze vrije, tolerante, vrijzinnige, nieuwsgierige, humoristische, vrolijke en democratische samenleving verkeert in levensgevaar – is zelfs dodelijk gewond.’ Maar gelukkig gloort er hoop aan de horizon: ‘Forum voor Democratie is het vlaggeschip van de renaissancevloot, en andere schepen kunnen zich bij ons voegen.’

Volgens de partij komt de dreiging van een consortium van vijandelijke krachten dat van binnenuit en buitenaf doelbewust de Nederlandse natie te gronde richt. Het grootste gevaar bestaat – in de woorden van Baudet – uit ‘een vijand die ons eigen uniform draagt’. Hiermee doelt hij op het westerse establishment dat zich heeft vervreemd van zijn eigen cultuur na jaren gezwolgen te hebben in cultuurrelativisme en postmoderne kunst.

Het partijprogramma benadrukt dat de andere vijand van de Nederlandse kernwaarden de ‘grote groepen (islamitische) immigranten’ zijn. In tandem met de elites vernielen zij volgens Baudet onze identiteit: ‘Kwaadwillende, agressieve elementen worden ons maatschappelijk lichaam in ongehoorde aantallen binnengeloodst, en de werkelijke toedracht en gevolgen worden verdoezeld.’ Hoewel op bepaalde punten democratisch en progressief van toon, blijkt hieruit dat de ideologie van FvD eveneens bestaat uit een mengsel van complottheorie, rechts-populisme en romantisch-organisch nationalisme.

 

VoorNederland: conservatisme onder een liberale vlag

FvD krijgt bij de verkiezingen concurrentie van een andere nieuwe nieuwrechtse partij. Louis Bontes en Joram van Klaveren richtten VoorNederland (VNL) op in mei 2014, nadat Geert Wilders hen uit de PVV-fractie had gezet. VNL profileert zich als een ‘klassiek-liberale’ partij die een neoliberaal economisch programma koppelt aan een nadruk op veiligheid en het tegengaan van immigratie.

Het ideologische onderscheid met FvD is niet groot en bestaat vooral uit verschillen in stijl en persoonlijkheid. Op zijn website wijst FvD op het verschil in cultureel kapitaal tussen de twee partijen. Terwijl VNL onder leiding staat van de straatvechter en voormalig GeenStijl-presentator Jan Roos (en daarvoor Bram Moszkowicz), trekt FvD personen aan van ‘een volstrek [sic.] andere signatuur’. Deze klassentegenstelling laat echter onverlet dat het nationalisme van beide partijen veel raakvlakken vertoont.

De retoriek van VNL volgt een klassiek populistisch stramien. In een toespraak voor de Tweede Kamer stelde de partij de ‘grote groep teleurgestelde burgers’ tegenover ‘links Nederland’, ‘wegkijkende politici’ en een ‘losgezongen elite’. Zij meent dat de ‘islamofilie’, vriendjespolitiek en het socialistisch beleid van de gevestigde partijen Nederland in een greep houden. VNL bepleit daarom de herovering van de nationale vrijheid en soevereiniteit. Net als FvD cultiveert VNL een duister maatschappijbeeld. Bij de Algemene Beschouwingen van 2014 schetste Bontes de grote gevaren waaraan Nederland blootstaat: antisemitisme, internationaal jihadisme, massacriminaliteit door allochtonen en immigratie. Volgens hem dragen de heersende machten hiervan de schuld.

VNL heeft een voornamelijk culturele visie op de Nederlandse identiteit. Hoewel zijn verkiezingsprogramma net als dat van FvD aandacht besteedt aan het herwinnen van de nationale soevereiniteit op de Europese Unie en (opmerkelijk voor een neoliberale partij) TTIP en aan het verdedigen van de nationale handelsbelangen, nemen deze economische en politieke argumenten in het partijvertoog een marginale positie in tegenover culturele definities van het Nederlanderschap. De partij hanteert een helder nationalistisch principe: ‘De Nederlandse cultuur is de leidende cultuur.’ De term Leitkultur komt uit de kringen van Duitse assimilatiepropagandisten (de socioloog Bassam Tibi introduceerde het begrip in 1998) en figureert de laatste jaren prominent op rechtse internetfora als GeenStijl.

Volledig in de stijl van conservatief-nationalistische partijen als de VVD, PVV en FvD eigent VNL zich enkele progressieve idealen toe om de nationale kernwaarden te beschrijven: ‘de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen, de gelijkwaardigheid van hetero’s en homo’s, de scheiding van kerk en staat en de vrijheid van meningsuiting’. Deze idealen dienen om de nationale gemeenschap af te bakenen tegenover de islam.
De Nederlandse identiteit heeft volgens VNL een onduidelijker cultuurhistorisch fundament dan bij FvD. Waar die tweede partij opkomt voor het behoud van de nationale hoog-cultuur (Erasmus, Spinoza en ‘al die mooie dingen die het Westen heeft voortgebracht’), spreekt het programma van VNL in enkel vage termen over de noodzaak van de bescherming van het Nederlandse erfgoed. Dit laat onverlet dat ook bij VNL deze identiteit is ingebed in een seculier maar cultureel-religieus wereldbeeld: ‘Als seculiere partij staan wij voor de Westerse vrijheidstraditie met haar joods-christelijke fundament.’

Bovendien is net als bij FvD een spanning merkbaar tussen de afwijzing van de politieke Europese Unie en loftuitingen richting de Europese cultuur. Ondanks haar vage identiteitsretoriek, staat voor de partij wel vast waar de bedreiging van haar identiteit vandaan komt: criminele en terroristische islamitische immigranten. Ook hier zijn de ideeën over de botsing der beschavingen niet ver weg. Dit vijandbeeld keert voortdurend terug in haar toespraken en geschriften.

 

DENK: diversiteit in de dienst van politiek nationalisme

DENK van de oud-PvdA’ers Tunahan Kuzu en Selçuk Öztürk – en sinds december zonder Sylvana Simons, die de partij Artikel 1 heeft opgericht – wordt vaak gezien als een partij van en voor culturele en religieuze minderheden. Vanwege de afkomst van de oprichters, een focus op migrantengroepen als electorale doelgroep, de moeizame verhouding met de media en controverses rondom opvattingen over Erdoğan is de partij regelmatig het onderwerp van discussie in kranten en televisieprogramma’s. Ondanks haar migrantenimago omarmt de partij in haar programma expliciet het Nederlanderschap. De herhaaldelijke discussies over de loyaliteit van Kuzu en Öztürk in verband met hun Turkse komaf maken de nationale identiteit voor de partij een extra pregnante kwestie.

Bij het lezen van het partijprogramma trekken gelijk de titel en verantwoording de aandacht. De titel ‘Denkend aan Nederland’ is niet enkel geïnspireerd op het gedicht ‘Herinnering aan Holland’ (1936) van Hendrik Marsman, maar is daar volgens de partij zelfs een ‘eerbetoon’ aan. Toch vertonen de beide teksten grote verschillen. Terwijl het gedicht, afgedrukt op de eerste pagina van het programma, op nostalgische wijze verhaalt over een typisch Nederlands landschap, bestaat het beeld van Nederland in de programmatekst uit een combinatie van linkse noties (rechtvaardigheid, gelijkwaardigheid, solidariteit) en een op de toekomst gericht nationalisme.

Hoewel de partij zich hiermee afzet tegen nostalgie en de erbij behorende statische identiteitsopvatting, gaat ze niet zo ver om nationale identiteit en binding als zodanig te verwerpen. Integendeel. Nederland blijft niet enkel een betekenisvol geheel, met een gezamenlijke ‘wij’, maar wordt ook expliciet toegeëigend door de auteurs: ‘[…] wanneer ik denk aan Nederland, denk ik vooruit. Vooruit om van Nederland – ons land – een mooier land te maken’.

Het natiebeeld van DENK spitst zich toe op de notie van de ‘inclusieve samenleving’. Met centrale begrippen als inclusie, acceptatie en respect probeert DENK de spanning tussen eenheid en verdeeldheid, eenheid in verscheidenheid op te lossen of, preciezer gezegd, nationale eenheid en intern verschil te verenigen. Wat bedoelt DENK met de steeds terugkerende bewoordingen ‘ons land’?

Nationale eenheid en identiteit zijn in het partijvertoog gestoeld op een politiek nationalisme dat ruimte overlaat aan verschil en variatie: ‘Een samenleving waarin een ieder zichzelf kan zijn, waarin iedereen gelijkwaardig wordt behandeld, waarin het niet uitmaakt waar je (voor)ouders zijn geboren en waarin mensen hun afkomst niet hoeven te verloochenen om onderdeel te zijn van de samenleving. Een samenleving waarin de gemeenschappelijke identiteit, namelijk ons staatsburgerschap van het Koninkrijk der Nederlanden, de boventoon voert in plaats van het hokjes- en vakjesdenken.’[2] Dit ‘verbindende ideaal voor ons land’ is gebaseerd op een onderscheid tussen een goed en slecht nationalisme. Tegenover het xenofoob populisme plaatst DENK een  ’burgerschaps-nationalisme’.[3]  Om dit principe in de Nederlandse samenleving te verankeren stelt de partij de invoering voor van een ‘Nationale Dag van het Staatsburgerschap als nationale feestdag, zodat ons gemeenschappelijke burgerschap onderling wordt bevestigd’.

De identiteitsopvatting van DENK beperkt zich echter niet tot een nadruk op een includerende vorm van burgerschap, maar heeft ook meer culturele trekken – in lijn met Marsmans gedicht. De beeldtaal op de eerste pagina van het programma is een mooi voorbeeld van een banale vorm van cultuurnationalisme waarbij nationale eenheid en diversiteit gecombineerd worden. We zien een horizon met daarop silhouetten van verschillende soorten gebouwen die suggereren dat iedereen erbij hoort: stad en platteland, kerken en moskeeën, mensen die elkaar knuffelen en helpen, en typische nationale symbolen zoals windmolens (oude én nieuwe), tulpen en fietsers. Een ander, grappig voorbeeld van een inclusief en divers natiebeeld is de toe-eigening van Wilders’ taal. Daar waar Wilders Henk en Ingrid gebruikte om migranten en elites als on-Nederlands te presenteren, gebruikt DENK deze stijl, vaak in allitereerde vorm, om een inclusief beeld te schetsen: ‘Hendrik en Hannane’, ‘Mark en Murat’, ‘Joop en Hassan’.

Het programma bevat allerlei voorstellen die niet uitgaan van een politiek-burgerlijke identiteit maar van historisch besef (waaronder ‘meer bewustzijn over de zwarte bladzijden uit ons verleden en formele excuses voor ons slavernijverleden’ en het afschaffen van Zwarte Piet) en de doorwerking van het nationale verleden in de publieke ruimte (DENK is ‘vóór het dekoloniseren van onze straatnamen, bruggen, tunnels en musea, door kolonisatoren niet meer te vereren’). Tegenover deze ‘zwarte bladzijden’ stelt DENK het zeventiende-eeuwse Nederland dat zijn succes te danken had aan migratie. Niet alleen werkt deze geschiedenis nog steeds door in het heden, ze dient bovendien als model voor de toekomst. De partij pleit namelijk voor een herwaardering van diversiteit, vooral omdat zij economische innovatie zou stimuleren.

Deze meer culturele opvatting van ‘de Nederlandse identiteit’ keert op een opmerkelijke manier terug aan het einde van het voorwoord: ‘Dit is het Nederland waar ik aan denk. Het land waar wij onlosmakelijk deel van uitmaken en uit van zullen blijven maken. Ik denk met liefde aan Nederland met mijn hart. Vanuit plichtsbesef en verantwoordelijkheidsgevoel.’ Deze zin valt niet alleen op omdat Nederlanderschap hier verschuift van staatsburgerschap naar gevoel, maar ook omdat de nationale ‘wij’ van het begin hier een ‘wij de migranten’ lijkt te zijn. De programmatekst gebruikt hier een emotionele visie op de Nederlandse identiteit als antwoord op de vaak gehoorde kritieken dat  migranten in het algemeen en DENK in het bijzonder zich emotioneel niet met Nederland zouden identificeren.

Hoewel dit emotioneel geladen nationalisme niet representatief is voor de rest van het programma, is het illustratief voor de kerngedachte van de partij dat culturele diversiteit altijd in dienst staat van de nationale eenheid. De verdediging van migrantengroepen tegen institutioneel racisme, politieke ondervertegenwoordiging en segregatie is in de visie van DENK – op zijn minst in de retoriek van het partijprogramma – onderdeel van het nationale belang.

Net als rechtse partijen maakt DENK een onderscheid tussen migranten en de natie, maar het onderscheid functioneert op een andere manier. Terwijl de VVD en PVV beweren dat migranten de culturele natie op losse schroeven zetten, meent DENK juist dat de politieke natie wordt ondermijnd als deze mensen worden uitgesloten en hun nut voor de natie niet wordt benut. Dit verschil met rechtse partijen laat onverlet dat DENK talloze klassiek nationalistische aannames met deze partijen deelt: de natie staat centraal in het partijvertoog en is het onderwerp  waarmee andere thema’s gelegitimeerd kunnen of moeten worden;  liefde, trots en loyaliteit moeten worden benadrukt; en hoe politiek zij ook gedefinieerd wordt, de natie behelst ook altijd culturele eigenheid.

 

Artikel 1: een inclusieve natie over de grenzen

Het programma van Artikel 1 concentreert zich op gelijkwaardigheid en de emancipatie van gemarginaliseerde groepen (of het nou om etnische, religieuze, sociaal-economische of gendergroepen gaat). De partij doet veel voorstellen waarbij rekening wordt gehouden met specifieke culturen zoals ‘cultuur sensitieve zorg’ en ‘interculturele kennis op scholen’. In de relatie tussen Nederland en de overzeese delen van het koninkrijk moeten niet enkele bestuurlijke inspraakstructuren worden verbeterd, maar zal ook meer aandacht voor ‘het respecteren van eigen taal, cultuur en tradities van de eilanden in beleid-, wet- en regelgeving’.

Net zoals DENK vaak wordt gezien als een partij voor moslims, wordt Artikel 1 in de populaire perceptie vaak gezien als een partij voor donkere Nederlanders. Het partijprogramma laat echter zien dat de partij een bredere maatschappijvisie heeft waarin juist de nationale gemeenschap een belangrijke rol speelt.

Net als bij andere partijen beschouwt Artikel 1 verdeeldheid als een belangrijk probleem. De partij benadert deze kwestie echter niet vanuit het oogpunt van integratie of assimilatie, maar als een includerend emancipatievraagstuk: het recht om anders (‘jezelf’) te mogen zijn en juist met deze andersheid bij het geheel te horen. Dat kan alleen als het geheel als een gemeenschap van gelijkwaardigheid (van diverse maar toch verbonden individuen) wordt gezien. In de programmatekst van Artikel 1 gaat een kritiek op verdeeldheid als een gevolg van uitsluiting hand in hand met een notie van een gezamenlijk ‘wij’, een nationaal geheel.

Zelfs de bestrijding van sociale ongelijkheid wordt verantwoord met het argument van nationale ‘samenhorigheid’, net als klimaatverandering een bedreiging is voor ‘onze beschaving’. In de woorden van de partij zelf: ‘Nederland is een saamhorig land met actieve, betrokken burgers. Te vaak worden gevoelens van verbinding alleen ervaren binnen de eigen groep. Dit leidt tot belediging op straat of op sociale media, maar ook tot een mindere kansen op goed werk voor gemarginaliseerde groepen. Artikel 1 wil deze negatieve ontwikkelingen met de hoogste prioriteit keren.’

De nadruk op emancipatie van groepen wordt deels gemotiveerd door de behoefte aan een overkoepelende gemeenschap. Groepspolitiek is dus een middel voor het creëren van een gelijkwaardige groep-overstijgende gemeenschap. Ook Artikel 1 probeert een ‘goed’, d.w.z. inclusief, nationalisme uit te dragen en zich expliciet te distantiëren van het ‘slechte’, exclusieve nationalisme (‘Waar discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht,  gender-identiteit, leeftijd of op welke grond dan ook, niet is toegestaan, en wij op onze overheid kunnen vertrouwen dat grondwettelijke recht uit te dragen in woord en daad.’).

Artikel 1 keert zich niet enkel expliciet tegen culturele én economische uitsluiting maar heeft ook ideeën over hoe deze nationale gemeenschap eruit moet zien. De partij heeft meer dan de meeste partijen een internationale visie op identiteit. Ze ziet Nederland als meer dan een geografisch stukje in Europa. Haar programmatekst benadrukt dat Nederland uit een ‘Europees’ en ‘Caribisch’ deel bestaat. Deze terminologie behelst zowel een geografische verbreding van het Nederlanderschap buiten de grenzen van de Europese natiestaat, als ook een inclusie van de Cariben in de nationale gemeenschap.

Een van de beleidsvoorstellen die gericht is op het versterken van deze intercontinentale nationale samenhorigheid is de instelling van een nieuwe nationale feestdag. Hiermee schaart de partij zich in de lijn van andere linkse partijen als GroenLinks, DENK  en de SP die ook ideeën hebben voor een nieuwe nationale feestdag. Behalve GroenLinks geeft enkel Artikel 1 deze dag een postkoloniale invulling : ‘1 Juli (Keti Koti) wordt een nationale feestdag, waarop we de afschaffing van slavernij in Nederland herdenken en vieren en de rode draad in onze gedeelde geschiedenis betekenis krijgt.’ Het ‘nationale’ van deze nationale feestdag gaat niet enkel uit van een gedeeld verleden als middel voor binding in het heden, maar is ook transnationaal en zelfkritisch van aard.
Het belangrijkste kenmerk dat Artikel 1 aan de nationale gemeenschap toekent, vertrekt vanuit algemene linkse principes. Het programma begint met een oproep voor een ‘gedeeld verlangen naar connectie, empathie, solidariteit, rechtvaardigheid en gelijkwaardigheid. Met respect voor onze verschillen, maar met focus op wat ons bindt. Dat is Artikel 1.’ Vervolgens historiseert de tekst het centrale begrip gelijkwaardigheid: eerst door artikel 1 van de Nederlandse grondwet te citeren, en vervolgens artikel 1 van de Universele verklaring van de rechten van de mens uit 1948.

Het inleidende hoofdstuk van het programma wordt vervolgens verder in een historisch perspectief geplaatst door de stelling: ‘Het gelijkheidsbeginsel staat sinds 1815 in de grondwet omschreven.’ Net als andere linkse partijen koestert Artikel 1 de nationale verworvenheden maar bekritiseert die ook: ‘Er is veel vooruitgang geboekt en Nederland loopt globaal voorop in welvaart. Maar als we het gelijkheidsprincipe niet blijven hanteren als basis voor verdere ontwikkeling van ons land en mensen, komt ons welzijn in het gedrang.’

Kortom, de nationale identiteit komt in het programma van Artikel 1 terug in twee gedaanten. Enerzijds verwerpt de partij het hedendaagse nationalisme expliciet omdat het gepaard gaat met allerlei vormen van uitsluiting, discriminatie en xenofobie, die worden geproblematiseerd omdat zij nationale binding ondermijnen. Anderzijds omarmt het partijprogramma een positief, inclusief nationalisme maar op een impliciete manier (‘ons land’, ‘binding’, ‘connectie’, ‘volledige toewijding en rotsvast vertrouwen in Nederland’).

De natie wordt niet in culturele of raciale termen geduid maar is een optelsom van de verbanden tussen alle ‘inzittenden’ van verschillende culturen of kleuren op basis van gelijkwaardigheid. Deze notie van gelijkwaardigheid is bindend en historisch verankerd maar functioneert niet als ‘het’ kenmerk van een onveranderlijke Nederlandse volksziel waarmee andere culturen in vergelijking als ongelijk of minderwaardig worden gezien – zoals bijvoorbeeld FvD en VNL de ‘typisch Nederlandse’ gendergelijkheid gebruiken om culturen en mensen uit te sluiten van de natie. Artikel 1 beschouwt Nederland daarentegen als een concrete politiek-juridische ruimte waarin gelijkwaardigheid als een universeel principe en juridische categorie via beleid gerealiseerd moet worden.

 

Tot slot

Nationalisme is een val waaruit politici moeilijk kunnen of willen ontsnappen. De afgelopen twee decennia is deze ideologie wijdverspreid geraakt en flink geradicaliseerd. Partijen van links tot rechts voelen zich genoodzaakt om zich op de een of andere manier tot de nationale identiteit te verhouden. De nieuwe partijen proberen dit paradigma niet te overstijgen maar nemen juist eigen visies op het Nederlanderschap tot het uitgangspunt van hun verzet tegen de bestaande orde. Dit neemt natuurlijk niet weg dat zij daarin grote onderlinge verschillen vertonen.

Terwijl DENK een optimistische, toekomstgerichte en politieke vorm van nationalisme aanhangt, domineert bij FvD en VNL juist een negatieve, soms zelfs apocalyptische, instelling en een rechts-conservatief cultuurnationalisme. Dit onderscheid komt op een duidelijke manier naar voren in de manieren waarop de partijen het Nederlanderschap definiëren. Alle partijen stellen progressieve idealen centraal in hun visie op de Nederlandse kernwaarden, maar terwijl bij linkse partijen deze waarden gericht zijn op de inclusie van minderheden gaat het bij rechts juist om de uitsluiting van ongewenste elementen zoals de islam en immigranten.

Toch zijn deze vormen van nationalisme niet gemakkelijk in eenduidige categorieën onder te brengen: DENK hanteert ook een culturele definitie van identiteit en het gedachtegoed van FvD gaat eveneens uit van democratisch burgerschap. Artikel 1 is de enige partij die consequent culturele opvattingen van het Nederlanderschap uit de weg gaat. Ook bij die partij staat een ‘wij’ centraal maar dan gebaseerd op een idee van gelijkheid en niet van cultuur.

Wat is het resultaat van al deze aandacht voor identiteit? Rechtse denkers en politici zijn er goed in geslaagd om het debat te monopoliseren en de aandacht van belangrijke ‘linkse’ thema’s af te leiden. Terwijl de economische ongelijkheid toeneemt en klimaatverandering om actie schreeuwt, menen zij dat we ons druk moeten maken over een vermeende botsing der beschavingen. Ondertussen stellen partijen als FvD en VNL voor om de arbeidsmarkt verder te liberaliseren en de verzorgingsstaat af te breken. Progressieve partijen proberen identiteit- en cultuurdebatten niet enkel aan rechts over te laten en tegelijkertijd aandacht te vragen voor sociaaleconomische kwesties.

De strijd op twee fronten is noodzakelijk maar niet zonder gevaar. Op de korte termijn bestaat het risico dat belangrijke politieke thema’s uit het oog raken: hoe meer we het hebben over identiteit, hoe minder we het kunnen hebben over bijvoorbeeld Nederland als belastingparadijs voor multinationals, de managementlagen in de zorg, de flexibilisering van arbeid, de macht van de banken en klimaatverandering.

Voor de lange termijn is het gevaar dat de linkse aandacht voor nationalisme deze denkbeelden verder verbreedt en normaliseert, en bovendien andere vormen van politieke verbeelding in een wereld met grensoverschrijdende problemen vertraagt of zelf onmogelijk maakt.

Het nationalisme in Nederland heeft de afgelopen decennia een ironische verandering ondergaan. Sinds de jaren negentig is het hele politieke spectrum ingrijpend naar rechts opgeschoven, terwijl de inhoud van het nationalisme van rechts juist grotendeels bestaat uit progressieve principes. Rechts heeft met succes progressieve idealen geannexeerd voor niet-progressieve doeleinden. Het is de vraag of het linkse partijen lukt om in dit politieke klimaat het rechtse nationalisme zich toe te eigenen, in te zetten of zelfs te omzeilen voor een werkelijk links-progressieve agenda. Een omkering van een historische ironie zou wel ironisch zijn.

Josip Kesic & Tymen Peverelli

Josip Kesic en Tymen Peverelli promoveren en doceren bij Europese Studies en Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam.

[1] Frappant is overigens dat de foto die de partij gebruikt bij een oproep om de afbraak van het Kerstfeest te stoppen genomen is op de Grote Markt in Brussel en dus niets met Nederland van doen heeft.

[2] Vergelijkbaar: ‘DENK stopt met het gieten van Nederlanders die hier zijn geboren en/of getogen in de steeds veeleisender wordende en veranderende mal van de “ideale Nederlander.”’ (p.7)

[3] ‘Het is in de visie van DENK  van zeer groot belang om te komen tot een nieuw en verbindend ideaal voor ons land. Een ideaal dat gestoeld is op het gemeenschappelijke stelsel van rechten en plichten dat in gelijke mate geldt voor álle staatsburgers van het Koninkrijk der Nederlanden. Want volgens DENK bepaalt niet de cultuur, de afkomst of het ras van een persoon of hij of zij Nederlander is. Zoals in Artikel 2, lid 1 van onze Grondwet is vastgelegd, regelt de wet wie Nederlander is. Het Nederlanderschap is een wettelijk vastgelegde verworvenheid die ons als gemeenschappelijk stelsel van rechten en plichten met elkaar verbindt. Dát is het burgerschapsnationalisme dat DENK tegenover de culturele, etnische en xenofobische vormen van nationalisme plaatst, die de laatste jaren terrein hebben gewonnen.’ (p.8)