Affectief burgerschap als een slecht huwelijk

Participatie

 

– Charlotte Albers –

affectieve burger

De participatiesamenleving lijkt op een slecht huwelijk, niet tussen man en vrouw, maar tussen overheid en niet werkende burger.

Het is gemakkelijk het onbehagen over de ‘participatiesamenleving[1]’ af te doen als gemopper van verwende burgers die gewend zijn dat de overheid in al hun behoeften voorziet. De onvrede lijkt dan de noodzaak van activerende hervormingen alleen maar te onderstrepen[i]. Er is echter ook een andere interpretatie mogelijk. Als we de Amerikaanse socioloog C. Wright Mills mogen geloven is het gevoel van onbehagen een teken dat waardes die men koestert bedreigd worden, zonder dat men in staat is deze waardes te articuleren. Wat men dan nodig heeft is een sociologische verbeeldingskracht die (opnieuw) inzichtelijk maakt hoe een persoonlijk gevoel van onbehangen samenhangt met grotere maatschappelijke structuren en tendensen.[ii] De vraag is dan wat er veranderd is, welke waarden – behalve een leverende overheid – met de uitbouw van de verzorgingsstaat verworven zijn, en nu onder druk lijken te staan.

            De econoom Joseph Schumpeter beweerde ooit dat in de openbare financiën de gang van de wereldgeschiedenis terug te lezen is. Fiscale onderwerpen als nationale begrotingen, belastingen, en de overheidsuitgaven zouden de geest van een volk – zijn culturele niveau en sociale structuur onthullen.[iii] De verzorgingsstaat moet behalve als budgettaire en politieke organisatie van een land ook als moreel systeem gezien worden dat een visie geeft op wat een goede samenleving, en wat een goede burger is. [iv] Burgerschap binnen een verzorgingsstaat is dan een ‘sociaal contract’ tussen burger en staat dat hun wederzijdse rechten en plichten definieert.[v]

            De klassieke burgerrechten regelden aanvankelijk de relatie tussen burger en staat.[vi] Met het ontstaan van de verzorgingsstaat – en de invoering van sociale rechten – werd deze dualiteit vervangen door de driehoek individu – markt – en staat[vii]. Hoewel de staat via een stelsel van sociale verzekeringen garant stond voor private risico’s bleef burgerschap in die tijd verbonden aan de publieke sfeer – toen nog het domein van de man. In ruil voor zijn dienst– en belastingplicht genoot de man sociale zekerheid. De private sfeer bleef gevrijwaard van politieke inmenging en was het domein van ‘de zuilen’.[viii] In het verzuilde Nederland van die tijd werd het gezin gezien als de hoeksteen van de samenleving. Hoewel de vrouw – die traditioneel geassocieerd werd met de private sfeer – wel stemrecht had, genoot zij alleen indirect sociale burgerschapsrechten via een huwelijkscontract met de man.[2][ix] In ruil voor brood op de plank droeg de vrouw zorg voor het huis, de kinderen en de gemeenschap. Hoewel deze zorgtaken als burgerlijke deugden werden gewaardeerd, behoorden zij toe aan de private sfeer en waren daarmee geen onderdeel van een sociaal burgerschapscontract onafhankelijk van een huwelijkscontract met de man. Voor de vrouw gold moederschap boven burgerschap.[x]

            Vanaf de jaren zestig veranderde dit. Mede door de invloed van de tweede feministische golf verloor het confessionele verzuilde Nederland terrein en veranderden de fundamenten van de verzorgingsstaat radicaal. Het gezin fungeerde niet langer als de hoeksteen van de samenleving. Vrouwen eisten individuele sociale rechten op: onafhankelijke sociale uitkeringen en het recht op betaald werk.[xi] Aan de driehoek individu – markt – staat werd een vierde component toegevoegd: de familie. Het burgerschapscontract moest elk individu – man of vrouw – beschermen tegen exploitatie en ongeluk op de (arbeids)markt als ook tegen exploitatie en onderdrukking in de relationele sfeer.[xii] De private sfeer werd zo een publieke politieke aangelegenheid waaruit vrouwen zich konden emanciperen door sociale rechten als bijstand of deelname aan de arbeidsmarkt,[xiii] waarbij de laatste optie de voorkeur genoot, daar betaald werk nu werd gezien als de basis voor sociale integratie en burgerschap.[xiv] Met de toenemende participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt werd een deel van de zorgtaken en ‘emotionele arbeid’, die tot dan toe louter tot de private sfeer behoorden, opgenomen in een kapitalistische diensteneconomie.[xv] Veel vrouwen in Nederland kozen echter voor een parttime baan gecombineerd met het moederschap[xvi]. Vanaf de jaren tachtig werd, mede onder invloed van demografische en economische druk, onder het mom van een activerende verzorgingsstaat, vanuit de overheid steeds meer aangestuurd op (volledige) arbeidsparticipatie, ook van vrouwen en alleenstaande ouders.[xvii] Een goede burger werkt.

In de huidige participatiesamenleving geldt dit adagium meer dan ooit. Dezelfde participatiesamenleving echter dringt – in het kader van bezuinigingen – steeds meer zorgtaken en emotionele arbeid van de betaalde arbeidsmarkt terug in de private sfeer. verstoten.[xviii] Waar vrouwen zich geëmancipeerd hebben tot het publieke het publieke domein van burgerschap, blijven de bijbehorende zorgtaken in de private sfeer achter. Mensen zonder werk worden nu verplicht deze arbeid onbetaald te verrichtten als burgerplicht, waarbij de overheid aanspraak kan maken op de gevoelens en affecten van haar burgers in ruil voor uitkeringen en sociale zekerheid. Deze affectieve taken zijn wel opgenomen in het arsenaal van burgerplichten[xix], maar zonder de burgerrechten verbonden aan de betaalde arbeidsmarkt. De participatiesamenleving lijkt daarom op een slecht huwelijk, niet tussen man en vrouw, maar tussen overheid en niet werkende burger.

 

door Charlotte Albers

[1] Onder de noemer participatiesamenleving vat ik ook het politieke discours rondom ‘actief’ en ‘affectief’ burgerschap – inmiddels ook geïmplementeerd in wetten en regelingen zoals de wet maatschappelijke ondersteuning en de wetten die een ‘tegenprestatie’ voor uitkeringen kunnen verplichten.

[2] In de jaren vijftig worden echter enkele wetswijzigingen doorgevoerd die vrouwen meer formele rechten geven. De dominante visie bleef echter dat principes van gelijke rechten tussen man en vrouw het gezin niet mochten bedreigen. De taken van de vrouw werden vooral in termen van moederschap geframed in plaats van in termen van burgerschap. (Bussemaker, 1992: 657)

Noten

[i] Het politieke discours rondom ‘actief burgerschap’ en ‘responsibilisering’ moet gezien worden in het licht van een negatief beeld van welfare dependancy en een vermeende dependency culture (Lister, 2001: 91-92) dat hoewel er geen wetenschappelijk bewijs voor is toch in zwang is geraakt. Ook Williams (1999) beschrijft hoe er vanuit the new right als politieke stroming de verzorgingsstaat niet meer beschreven werd als een systeem om risico’s tegen te gaan, maar als een bron van risico’s. De verzorgingsstaat zou leiden tot passiviteit, mensen afhankelijk maken van de overheid en zo een passieve onderklasse creëren op kosten van de publieke sector (pp. 670). Het idee van een ongezonde afhankelijkheid bij een maatschappelijke onderklasse die geen verantwoordelijkheid neemt voor het eigen leven en geluk wordt scherp verwoord door Theodore Dalrymple (1994) in “the knife went in”. Hij richt zijn pijlen echter niet direct op de verzorgingsstaat, maar eerder op het groeiende aantal welzijnswerkers en maatschappelijke professionals. Echter het idee dat burgers door de verzorgingsstaat afhankelijk en passief worden gemaakt, lijkt breed gedragen. Het wordt onder andere weerspiegeld in het discours rond actief burgerschap, waarin burgers niet als welfare users maar als welfare agents worden benaderd (Grootegoed, 2013: 19; Newman et.al., 2004).

[ii] Mills, C.W. (1959 [2000]). The sociological Imagination. New York: Oxford University Press, pp. 3-23

[iii] Schumpeter, J. (1954). The crisis of the tax state. In: A. Peacock et.al. (eds.) International Economic Papers. New York: the McMillan Company, pp. 7. Geciteerd in P. Baldwin (1992). The politics of social solidarity: class bases of the European welfare state 1875-1975. Cambridge: Cambridge University Press, pp. 1

[iv] Zie voor een uitgebreide uitwerking van de ethische en morele dimensie van burgerschap R. Prokhovnik (1998). Public and private citizenship: from gender invisibility to feminist inclusiveness. Feminist Review, (1998) nr. 60: 84-104. Dat een verzorgingsstaat in een met een verzorgingsstaat regime ook morele waarden en feeling rules communiceert beschrijft Grootegoed (2013: 15) als ook Tonkens et.al. (2013)

[v] Baldwin, 1992: 1

[vi] T. H. Marshall onderscheidde drie stadia van burgerschap: de 18e eeuw kenmerkte zich daarbij grofweg door civiele rechten die de burger een vrijheid van de staat garandeerden, de 19e eeuw door politieke rechten die de burger inspraak en participatie in het politieke bestuur van de staat verschafte. Beiden staan in contrast met en de sociale rechten kenmerkend voor de 20e eeuw, die niet een relatie tot de staat waarborgde maar een bepaald leven binnen die staat(Shifir,1998: 14)

[vii] Een belangrijke functie van de verzorgingsstaat wordt decommodificatie, oftewel de mate waarin men in een respectabel leven kan voorzien onafhankelijk van de markt (Esping-Andersen, 1990; Muehlebach, 2011: 72)

[viii] Goodin et.al, 2000: 43

[ix] Andrea Muehlebach, (2011), heeft een vergelijkbare situatie beschreven in Italie (pp. 72)

[x] Bussemaker, 1992: 656

[xi] Bussemaker, 1992: 658

[xii] Prokhovnik, 1998: 86; Esping-Andersen, 2000

[xiii] Ibid

[xiv] Muehlebach, 2011: 71-72; Castel 1996: 617-619. Muehlebach legt de oorzaak hiervan in het Fordisme. Beiden beschrijven hoe Werk meer werd dan een individueel contract om in het levensonderhoud te voorzien, maar de motor voor sociale integratie.

[xv] Muehlebach, 2011: 61; Hochschild, 1983

[xvi] Raia Prokhovnik (1998)noemt dit de keuze voor een double shift, een van de meest gekozen opties voor vrouwen. (pp. 88)

[xvii] Williams, 1999: 671-72. Volgens haar is dit kenmerkend voor the new labour aanpak.

[xviii] Grootegoed, 2013; Muehlebach, 2011

[xix] Mensen met een uitkering kunnen verplicht worden tot het uitvoeren van vrijwilligerswerk in de private sfeer, vaak op het gebied van zorg.